Begrazen
Variatie
Matige begrazing leidt tot meer variatie in een natuurterrein (variatie in soorten planten, soorten dieren, structuur en successiefasen) en voorkomt het ontstaan van bos. Begrazen verschilt van maaien doordat grazers niet overal even intensief grazen. Ook hebben de grazers door betreding en door de mest die zij laten vallen invloed op de variatie in een natuurgebied.
maaien-grazen-ned.jpg
t-rundpaar.jpg
Welke grazers?
Grazers die in het natuurbeheer gebruikt worden zijn: runderen, paarden en pony's, schapen, geiten en edelherten. Welke grazer er wordt ingezet hangt af van de plaatselijke omstandigheden, zoals de grootte, de begroeiing en de vochtigheid van een natuurgebied. Vaak worden combinaties van grazers ingezet, zoals runderen met schapen, omdat schapen een ander soort planten eten dan runderen. Paarden houden bijvoorbeeld het gras en de kruiden kort terwijl er bij runderen ruigtes kunnen ontstaan omdat zij niet van de lange stengels van grassen en van houtachtige kruiden en struiken houden.
De soorten die voor de begrazing van natuurgebieden gebruikt worden zijn niet altijd dezelfde als de soorten die bij veeteelt gebruikt worden, want de omstandigheden in natuurgebieden zijn vaak heel anders dan in weilanden. Grazers in natuurgebieden moeten bijvoorbeeld goed tegen allerlei weersomstandigheden kunnen en een sobere voedselbehoefte hebben. In sommige gevallen gebruikt men zeldzame veerassen bij het natuurbeheer. Deze rassen worden op deze manier beschermd tegen uitsterven.
fitis-hooglander_grazend-sd.jpg
Succes
Deze positieve effecten treden alleen op als de begrazing niet te intensief is. Na zo'n vijftien jaar ervaring met begrazing in natuurgebieden is vastgesteld dat de begrazing lang niet overal leidt tot een grotere soortenrijkdom. Zo bevordert de begrazing door schapen de vergrassing omdat de grasplanten een sterke zode gaan vormen als ze kort worden afgegraasd. Als het vee dag-in dag-uit in een gebied loopt helpt de begrazing ook niet tegen vermesting: ze poepen en piesen dan overal. Alleen de stikstof die als ammoniak uit de urine ontsnapt betekent in dat geval een waardevol verlies aan meststof. De vroegere duinboeren haalden hun vee vaak 's avonds naar de stal. Daar werd de mest opgevangen en gebruikt op de akkertjes. Op die manier werd veel meer meststof aan de schale weidegronden onttrokken. Tenslotte vertrappen de grote grazers vaak bijzondere planten en dierennesten.
Konijnen handhaven heide
In de Amsterdamse Waterleidingduinen is een proef gedaan met het inrasteren van heide. Konijnen konden het ingerasterde stuk niet meer in. In de eerste jaren na het inrasteren groeide de heide enorm. Maar de hogere heidestruiken bleken gevoeliger voor vorst. Tijdens een hele strenge winter bevroren grote delen van de ingerasterde heide. Hierdoor kregen grassen opeens de kans om de hei te overgroeien. Buiten het raster ging het veel beter met de hei. Die werd keurig kort en fris gehouden door de konijnen, en was daardoor veel beter bestand tegen de vorst.