Hier vind je een lijst van veelvoorkomende mariene en maritieme begrippen, en hun definitie.
A
Een naaldvormig uitsteeksel aan de binnenkant van een schelphelft, die de andere schelphelft vastklemt. Dit dient als slot om het loskomen van de twee helften te voorkomen.
B
Als schepen zonder lading varen, wordt er voor een betere stabiliteit water in bepaalde segmenten van het ruim gelaten. Dat heet ballastwater. Dit zeewater wordt weer geloosd in de haven van aankomst of in de kustwateren net voor het arriveren in de eindhaven.
Totale hoeveelheid (uitgedrukt in gewicht) organismen die leeft in een bepaalde omgeving.
C
Bij soorten die commensaal leven, put één soort voordeel uit het samenleven. De andere soort ondervindt er geen voordeel of nadeel van.
D
Detritus is de Latijnse naam voor alle in het water zwevende, en op en in de zeebodem liggende brokjes dood organisch materiaal. Ook de uitscheiding van levende dieren wordt beschouwd als detritus. Detritus vormt het voedsel voor heel wat dieren (detritusvoeders of detritivoren).
G
Het getijdengebied is het kustgebied dat boven water blijft bij laagtij en onder water staat bij hoogtij. Wordt soms ook mediolitorale zone of intertidale zone genoemd.
Term om aan te duiden dat de individuen van een soort mannelijk óf vrouwelijk zijn, en dat gedurende hun hele leven – en niet tegelijk of afwisselend mannelijk of vrouwelijk (hermafrodiet).
H
Tweeslachtig organismen die - tezelfdertijd of afwisselend - mannelijke en vrouwelijke geslachtskenmerken bezitten. Dit fenomeen komt zowel voor in het dierenrijk als in het plantenrijk.
Protandrisch hermafrodiet zijn organismen die tijdens hun eerste levensfase mannelijk zijn, en later vrouwelijk worden. Omgekeerd is zijn protogynische hermafrodieten eerst vrouw, en later in hun leven man.
L
Stadium in de levenscyclus van een dier nadat het uit het ei is gekomen. Larven zien er meestal helemaal anders uit dan de volwassen dieren.
P
Bij soorten die parasitair samenleven, ondervindt de parasiet een voordeel, terwijl de andere soort (de geparasiteerde) hier negatief door beïnvloed wordt.
Het periostracum is de papierachtige bruine opperhuid van slakken en tweekleppigen. Ze bestaat uit eiwitten die de structuur van de schelp verstevigen en de kalklaagjes eronder beschermen. Eens een schelp of slak sterft en aanspoelt, kan het periostracum snel afslijten en verdwijnen, waarna ook het slakkenhuis of de schelp zelf breekbaarder is.
Organismen die in het water leven en meedrijven met de stromingen. Ze kunnen niet op eigen kracht een andere richting uitgaan dan waar de stroming hen brengt. Plankton kan plantaardig zijn (fytoplankton) of dierlijk (zoöplankton).
Organismen die tot het plankton behoren kunnen zeer klein zijn (zoals microscopisch kleine algjes), maar evengoed behoren grote organismen (zoals kwallen) tot het plankton.
Fytoplankton voorziet zichzelf van energie door fotosynthese, net als de planten op het land. Dierlijk plankton kan dat niet en moet zich met andere organismen of dood zwevend materiaal voeden.
S
Orgaan bij tweekleppigen dat gebruikt wordt als ademhalingsbuis en voor voedseltransport. Vaak bezitten tweekleppigen twee sifo’s, die gedeeltelijk met elkaar vergroeid kunnen zijn. Met de ene wordt vers water aangevoerd, waaruit het voedsel en de zuurstof gefilterd worden. De andere sifo voert het water en afvalstoffen weer af. De sifo's worden afgebeten door (plat)vissen, krabben en garnalen, maar groeien na een tijdje weer bij.
Bij springtij is het hoogwater hoger en het laagwater lager dan bij gemiddeld of dood tij. Deze situatie komt voor ruim twee dagen na volle en nieuwe maan, wanneer de werking van zon en maan op de watermassa's op aarde elkaar versterken.
Staande netten zijn netten die verticaal in het water staan of hangen. Om ze vertikaal te houden zijn er drijflichamen in de bovenpees en zinkers in de onderpees. Deze netten kunnen op de bodem worden geplaatst en vastgemaakt met een anker. Men noemt deze vorm van visserij ook wel 'staand want'. De netten kunnen ook in de waterkolom worden 'opgehangen' en meedrijven met de dominante stromingen. Men spreekt dan van drijfnetten. Afhankelijk van het materiaal waaruit de netten zijn opgebouwd, onderscheidt men kieuwnetten en warrelnetten.