Vissen: voortplanting, trek en bedreigingen
Waddenzee als kinderkamer
De Waddenzee was voor veel platvissen de kinderkamer. De platvissen paaiden op die plaatsen in de Noordzee, waar de zeestromen de vislarfjes naar de Waddenzee brachten. De Waddenzee was een ideale plek voor jonge platvisjes om op te groeien. Er is veel voedsel, en in de zomer is het er ook warmer dan in de Noordzee, omdat de Waddenzee zo ondiep is. Tegenwoordig worden er nog maar weinig jonge platvisjes in de Waddenzee gezien. Ze zijn niet uit het systeem verdwenen, want er zwemt voldoende volwassen platvis in de Noordzee. De larven groeien dus elders in de Noordzee op. Visserijbiologen denken dat dit komt omdat het water in de Waddenzee té warm geworden is. "'T ken te gek ok." moeten de minischolletjes op zijn Texels hebben gedacht, en ze hebben koeler, dieper water opgezocht om groot te groeien. Een ander vermoeden heeft met de zeestromingen te maken. Het zou kunnen dat de larfjes vroeger 'vanzelf' de goede afslag, de Waddenzee in, namen. Maar ingrepen in de kustlijn, zoals de aanleg van de Maasvlakte of van de dwarsdam bij Eierland op Texel, kunnen ervoor zorgen dat de stroom langs de kust net even anders komt te lopen, zodat de larven de afslag missen en naar een ander deel van de Noordzee spoelen.
Een eitje meer of minder
Vissen hebben vaak veel nakomelingen, vooral die soorten waarvan de eitjes vrij in het water zweven. Een kabeljauw legt tot één miljoen eitjes per jaar. Veel viseitjes en -larven worden namelijk opgegeten door allerlei dieren. Maar een klein deel groeit uit tot volwassen vis. Bij soorten als haring en zandspiering worden de eieren op de zeebodem afgezet. De eitjes zijn minder kwetsbaar, zodat deze vissen met minder toe kunnen. Zo produceert een vrouwtjesharing per jaar 'slechts' dertigduizend eitjes. Andere soorten, zoals de hondshaai en stekelrog, leggen nog minder eieren, zo'n 140 stuks per jaar.
Eierlevendbarend
Sommige vissen leggen geen eitjes, maar zijn eierlevendbarend. De bevruchting vindt in het lichaam plaats. De mannetjes van deze vissoorten hebben een speciale vin om het sperma in het lichaam van het vrouwtje te brengen. Daarna blijven de bevruchte eitjes in het lijf van de moedervis, tot ze uitkomen. Al het eten wordt vooraf meegegeven in het ei. De jonge vissen zijn dus niet met een navelstreng met het moederlijf verbonden om voedsel te krijgen. De eieren zitten alleen in het lichaam van hun moeder omdat het daar veilig is. De jongen worden levend geboren. Eierlevend-barende vissen zijn bijvoorbeeld guppy's, puitalen en verschillende haaiensoorten. Zeenaalden en zeepaardjes hebben een nog andere methode. Bij deze soorten broedt het mannetje de eitjes uit in een vrijwel afgesloten huidplooi, de broedbuidel. Op de keper beschouwd is dat dus niet in het lichaam, maar het lijkt er wel veel op. De mannetjes van deze soorten 'bevallen' echt: met schokkende bewegingen wordt een hele wolk mini-zeepaardjes of mini-zeenaaldjes uit de buidel geperst.
Vistrek
Bij vissen kan, net als bij vogels, onderscheid worden gemaakt tussen standvissen, trekvissen en dwaalgasten. Standvissen zijn vissen die hun gehele leven in hetzelfde gebied verblijven. Zo komen schar, wijting en pitvis het gehele jaar voor in het Noordzeegebied. Maar de meeste vissen trekken om verschillende redenen. Zo kan een vissoort vanwege een tekort aan voedsel wegtrekken naar een plaats waar meer voedsel te vinden is. Ook kan het woongebied in bepaalde perioden minder aangenaam worden door te lage of te hoge temperatuur. Zo is rode poon in de Noordzee een zomergast. Een derde reden is de voortplanting: de ideale paaiplaatsen liggen lang niet altijd in het zeegebied waar de volwassen vis normaal leeft.
Vistrek: van zout naar zoet
Een bijzonder geval is de voortplantingstrek van zee naar zoet water, zoals bij de stekelbaars en de zalm. Zulke vissen worden ook wel anadrome vissen genoemd. Zalmen paaien in de bovenloop van grote rivieren, meestal ver landinwaarts. Vanuit deze rivieren gaan de nog jonge dieren na 2 tot 3 jaar de zee op en trekken vaak duizenden kilometers ver weg. In zee groeien ze op tot volwassen dieren. Bij de terugtrek om te paaien herkennen de dieren het water van hun geboorterivier aan de geur van het water.
Visziekten
Als de zee vervuild is met giftige stoffen, krijgen vissen veel meer last van visziekten dan anders. Als er bijvoorbeeld ergens veel vissen met levertumoren rondzwemmen, is dat een aanwijzing dat het water vervuild is met PAK’s. Een vissoort waarbij dit in Nederland uitgebreid is onderzocht is de bot. Vlaamse zeeonderzoekers verdiepen zich ook in de ziekten onder de schar.
tarbot-roodloopziekte-em.jpg

Bot als veelvoorkomend patient
Sinds 1983 wordt op verschillende locaties voor de kust een aantal vissoorten regelmatig onderzocht op in- en uitwendige aandoeningen. Vooral de bodemvis bot wordt nauwlettend in de gaten gehouden. Deze vissoort is een typische bewoner van kustwateren en riviermondingen, maar ook van sommige binnenwateren en de Waddenzee. Volwassen botten keren ieder jaar naar dezelfde voedselgronden terug en zijn gedurende de zomer honkvast. Bot heeft een bijzondere ontvankelijkheid voor bepaalde aandoeningen. Omdat verontreinigende stoffen zich juist dicht langs de kust verplaatsen, is deze vissoort bij uitstek geschikt om effecten daarvan te onderzoeken.
Wratziekten
Dit is een zeer algemeen voorkomende virusinfectie. Het virus zet de bindweefselcellen van de huid of de vinnen aan tot woekeren. Er ontstaan dan karakteristieke vuilwitte parelachtige knobbeltjes of wratten. Niet zelden zitten meerdere van deze knobbeltjes op een kluitje, dat op een gezwel lijkt. De zichtbare aandoening kan na verloop van tijd weer verminderen of zelfs verdwijnen. Het virus blijft na de infectie echter sluimerend in de vis aanwezig en kan door natuurlijke oorzaken of door vervuiling opnieuw oplaaien. Onderzoek naar het voorkomen van deze ziekte biedt daardoor goede mogelijkheden voor het verkrijgen van informatie over veranderingen in het milieu die de weerstand van vis aantasten.