De virusepidemieën bij gewone zeehonden
Eerste epidemie: Mobilli-virus
Door de virusepidemie in 1988 ging meer dan de helft van de gewone zeehonden in de Nederlandse Waddenzee dood. In het voorjaar van 1989 waren er hier nog maar 400 zeehonden over. Ook in Duitsland en Denemarken was de situatie ernstig. Daar overleefden zelfs maar een kwart van alle gewone zeehonden de epidemie. Uit onderzoek is gebleken dat de ziekte in 1988 werd veroorzaakt door een virus uit de groep van de morbilli-virussen. Deze virussen lijken erg op virussen die bij honden voorkomen. Later werd ontdekt dat enkele zadelrobben, die in 1987 in het Skagerak en Deense waddengebied terecht waren gekomen, dragers waren van het virus. Er wordt daarom aangenomen dat deze dieren de ziekte hebben overgebracht.
gr-gew-zeehond-intl-wz-NL.jpg
Herstel na eerste epidemie
Het eerste herstel begon snel, in de zomer van 1989 werden vrij veel jonge zeehonden geboren. In 1989, direct na de eerste epidemie, werden in het hele Waddengebied 4500 gewone zeehonden geteld. In 2002 waren dit er alweer 20.975. De populatie herstelde zich daarmee sneller dan iedereen had durven hopen. Waarschijnlijk veroorzaakte de virusepidemie een strenge, natuurlijke selectie: alleen de bijzonder vitale dieren met een hoge weerstand en een goede voortplanting konden overleven. En die zorgden er ook dus voor dat het aantal zeehonden snel weer begon te stijgen. Tot in 2002 een tweede epidemie uitbrak ...
Tweede epidemie: PDV
Van juni tot december 2002 hadden de gewone zeehonden in de Noordzee te lijden van een tweede grote virusepidemie. Het virus leek heel erg op het morbillivirus dat de epidemie van 1988 had veroorzaakt. Het virus werd nu PDV genoemd, dat staat voor 'phocine distemper virus' dus 'zeehondenziekte-virus'. Het was een zeer besmettelijke ziekte die het immuunsysteem van zeehonden aantastte. De meeste besmette dieren overleden aan de ziekte zelf of aan andere kwalen die de verzwakte dieren opliepen, de secundaire infecties. PDV werd overgedragen door hoesten. Net als bij de epidemie van 1988 werden ook in 2002 de eerste zieke dieren in Denemarken gevonden. Eind juni werd in Nederland de eerste besmette zeehond gevonden. Aan het begin van de epidemie leefden in het Nederlandse deel nog ongeveer 6000 zeehonden, waarvan er aan het eind van de epidemie 2240 dood waren gevonden. In totaal ging in het hele internationale Waddengebied ongeveer de helft van alle gewone zeehonden dood. Ook buiten de Waddenzee is het virus actief geweest. In België en Frankrijk zijn ongeveer twintig dode zeehonden aangespoeld. In het Verenigd Koninkrijk en rond Ierland zijn tot december 2002 zo'n 3540 dode zeehonden aangespoeld, waaronder minstens 540 grijze zeehonden. In Nederland was de sterfte onder grijze zeehonden niet anders dan normaal.
Herstel tweede epidemie
In december 2002 was de epidemie voorbij. In de zomer van 2003 werden 10.800 zeehonden geteld in de hele Waddenzee, waarvan 1160 in Denemarken, 4235 in Sleeswijk Holstein, 3050 in Nedersaksen en 2365 in Nederland. Ook nu ging het herstel snel. In 2004 werden er alweer 12.803 gewone zeehonden geteld, waarvan 3704 pups. In 2008 concludeerde de internationale zeehondenonderzoeksgroep (TSEG) dat de internationale populatie volledig hersteld is van de epidemie van 2002.
Derde epidemie?
In 2007 leek het erop dat er weer een uitbraak zou ontstaan toen het virus in enkele tientallen dode zeehonden in Denemarken was aangetroffen. Uit voorzorg werden in de opvangcentra zeehonden ingeënt. Na twee maanden bleek het om een ander virus te gaan. Bovendien bleef de schade beperkt tot zo'n honderd dode dieren rond het Kattegat. Ook in 2014 werd even heel goed opgelet toen er in Denemarken en Duitsland een uitbraak was van vogelgroep onder de gewone zeehonden. Maar ook toen bleek het virus niet al te hard toegeslagen te hebben in de Nederlandse Waddenzee.