Japanse oester
Herkenning
De Japanse oester heeft meestal een langwerpige vorm. Ze hebben een diepe uitgeholde linkerklep en een platte rechterklep. Beide kleppen hebben een schilferige sculptuur van scherpe onregelmatige, geschubde ribben.Typisch voor deze soort is dat de schelprand ook sterk gegolfd is en scherp. De grillige vormen en scherp randen maken dat je er gemakkelijk je handen of voeten aan openhaalt. Bij recente - nog niet sterk verweerde - schelpen zie je op de witte binnenkant van de schelp een paars of bruin gekleurde, kommavormige spierafdruk.
Wilde Japanse oesters kunnen erg groot worden: tot meer dan 30 cm lang. Maar de meeste exemplaren hebben een grootte tussen de 8 en 15 centimeter.
102181_baix-de-morlaix_platte-en--japanse-oester.png
Voor restaurant en visboer
Vanaf de jaren 60 wordt de Japanse oester op vrij grote schaal geteeld in het Nederlandse deltagebied (Oosterschelde). In de handel staat de Japanse oester bekend onder de naam 'creuse'. Japanse oesters zijn heel geschikt voor de kweek. Ze planten zich namelijk al voort als ze één jaar oud zijn en groeien hard. De creuse weegt al na twee jaar zo'n 100 gram (zonder schelp), en is dan geschikt voor oogst. Bij de platte oester duurt dit allemaal veel langer: na vier jaar is die nog maar zo'n 75 gram.
oesterverkoop.jpg
Verspreiding van een exoot
De Japanse oester is oorspronkelijk afkomstig uit Zuidoost-Azië en Japan in de Stille Oceaan. Met de hulp van de mens zijn ze inmiddels ook in Noord-Amerika, Australië, Europa en Nieuw-Zeeland terechtgekomen. De eerste Japanse oesters kwamen in 1883 uit Portugal – waar ze al langer gekweekt werden – naar Nederland, als proef om te kijken of men ze hier ook kon kweken. Die exemplaren en hun afstammelingen werden op de markt gebracht onder de naam 'Portugese oester'. Ze zijn nu nog altijd een beetje anders van kleur en vorm dan de Japanse oesters die in Japan leven.
In de jaren 1960 hebben oesterkwekers Japanse oesters uit Japan in grote aantallen naar Zeeland gebracht. De kweker in de Oostende spuikom deed hetzelfde vanaf 1969. Vier jaar later legde deze kweker het bijltje weer neer, en vanaf 1996 zijn er nieuwe pogingen om in de Spuikom Japanse oesters te kweken. De lokale platte oester had namelijk erg te lijden onder een oesterziekte en de kwekers dachten dat de Japanse oester sterker zou zijn.
De kwekers dachten toen ook dat de oester zich niet uit zichzelf zouden voortplanten in het koude water van de Lage Landen en dat ze de import-oester veilig naar hier konden brengen. Maar de kou hield ze niet tegen, want halverwege de jaren zeventig vermenigvuldigden ze zich massaal in het wild. In de Waddenzee kwam de Japanse oester veel later aan: het dier is er in 1983 ingevoerd.
Nieuwe riffen
De Japanse oester komt in België en Nederlands veelvuldig voor in het wild op harde ondergronden. Ze scheiden met hun voet een soort lijm af en hechten zich daarmee vast aan de ondergrond. Eens ze ergens vastzitten, kunnen ze zich de rest van hun leven niet meer losmaken. Onze ‘betonkusten’ met veel dijken, pieren en strandhoofden bieden deze oester een ideale basis. Ook in de Oosterschelde zijn ze massaal aanwezig, en in het Waddengebied nemen hun aantallen almaar toe.
De ondergrond waarop ze zich vestigen hoeft niet per se groot te zijn. Een steentje of een lege schelp blijkt al voldoende als basis voor een nieuw oesterrif. Zo kan er een ‘nieuw’ hard substraat ontwikkelen in gebieden waar voordien enkel zachte slib- of zandplaten aanwezig waren. De grootste riffen vind je op zandplaten en dijken die bij laag water droogvallen. In het getijdengebied dus. Maar Japanse oesterriffen kunnen voorkomen tot op zo'n 40 meter diepte. Niet alleen aan de kust komen ze voor, ook in baaien en riviermondingen, waar het water brak is.
japanse-oester-2168-ogb.jpg
Nieuw habitat
Er zijn zelfs voordelen verbonden aan deze wilde oesterriffen. Ze vormen voor vele zeedieren een thuis. Dieren die anders geen geschikte leefomgeving zouden vinden in een onderwaterwereld van zand en slib. Vroeger vonden ze een thuis tussen de mosselbanken. Maar deze zijn minder stabiel dan oesterriffen en bovendien zeldzaam geworden door de schelpdiervisserij. De oesterbanken lossen dan weer een deel van het mosselprobeem op, want de wat oudere oesterriffen zijn dan weer een geschikte ondergrond voor nieuwe mosselbanken. Zo zijn al op enkele plekken in het Waddengebied gemengde schelpdierbanken ontstaan.
Waterfilter
Japanse oesters staan erom bekend dat ze grote hoeveelheden water kunnen filteren, en daardoor een grote invloed hebben op het ecosysteem waar ze voorkomen, door verschillen aan te brengen in de samenstelling van planktonsoorten, de variatie in habitat en voedselketens. Toch zijn er nog geen bewijzen dat andere schelpdieren verdrongen worden door de Japanse oester.
japanse oester.jpg
Vogels en oesters
Het is voor een vogel niet gemakkelijk om zo'n Japanse oester open te krijgen. Zeker niet als ze allemaal in een klomp aan elkaar vast zitten of zich hebben verankerd aan een steen of dijk. In 2007 zagen onderzoekers dat scholeksters en meeuwen begonnen te leren hoe ze deze lastige prooien moesten kraken. Scholeksters steken hun snavel in oesters die een klein beetje openstaan. Ze kunnen hem dan verder openwrikken en de oester opeten. Meeuwen pakken het rigoureuzer aan. Die pakken losliggende oesters en laten ze dan vanuit de lucht op de zeedijk kapotvallen. In het begin lukte het nog niet zo goed (30% succesvol), maar ondertussen lukt het hen bijna alle keren (90%). Als je over de Waddenzeedijken van Texel fietst, vind je overal kapotgegooide oesterschelpen.
Bouwen met de natuur
Wetenschappers zijn erachter gekomen dat ook de mens zijn voordeel kan halen uit de massale toename van Japanse oesters in het wild. Door oesterriffen aan te leggen op plaatsen die gevoelig zijn voor kusterosie, kan de afkalving vertraagd of zelfs tegengehouden worden. De oesters vormen als het ware een levende almaar naar boven groeiende muur, en dat is een gunstig iets met het oog op de stijgende zeespiegel. De universiteit van Wageningen kwam hiermee op de proppen en startte met experimenten in de Oosterschelde. Vermoedelijk is deze praktijk ook ecologisch een meer verantwoorde manier dan de vaak dure zandopspuitingen.