Mossel
Verspreiding en habitat
De gewone mossel leeft in het gehele Noord-Atlantische gebied aan beide zijden van de oceaan, ook in het hoge noorden in Arctische wateren. De soort is ook aanwezig in het zuidelijke halfrond in Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika en de zuidpunt van Zuid-Amerika. Best wel een breed verspreidingsgebied. Wat een gewone mossel tegenhoudt is een watertemperatuur van meer dan 29°C.
Mosselen leven in het getijdengebied en ondiep water op harde ondergronden. Vaak kennen deze zones ook veel golfslag en sterke stromingen. Mossel hechten zich vast met hun sterke baarddraden. Op het strand vind je regelmatig aangespoelde levende mosselen en lege schelpen terug. In volle zee leven mosselen ook op de poten van boorplatformen en de pylonen van windmolens.
7947-mosselbank-ogb(1)_HR.JPG
In vele vormen en kleuren
De gewone mossel is er in veel variaties. Dat komt omdat de vorm en de kleur van de schelp zich aanpast afhankelijk van de omgeving waar de mossel leeft. Op rotsen en palen waar golven hard tegen slaan, is de schelp van de mossel gedrongen en dik. Op een zandige ondergrond of in de luwte groeien mosselen regelmatiger uit en hebben ze een mooi egale blauwe of bruine kleur, wel of niet versierd strepen. Aan drijvende voorwerpen groeien mosselen hoog uit. Dieper in zee of waar kleine steentjes of schelpengruis de weinige plekjes zijn waar ze zich kunnen op vasthechten, krijg je snavelvormig gekromde mosselen. Deze laatste zou je kunnen verwarren met de Middellandse Zee-mossel (Mytilus galloprovincialis) die aan onze kusten nog niet voorkomt.
Elastiek en superlijm
De baard van een mossel bestaat uit extreem sterke, elastische draden uit eiwitten. Aan het eind van elke baarddraad zit een hechtvoetje, dat is vastgelijmd aan de ondergrond. De lijm bevat een heel specifieke aminozuur (DOPA). Het wonderlijke is dat deze lijm goed blijft werken in zeewater en dat het voetje op stenen en schelpen, maar ook op bacterieslijm of een algenfilm plakt. Nog geen enkele door de mens mensen gemaakte lijmstof heeft deze combinatie van eigenschappen.
De byssusdraden overleven de mosselen. Kluwens van deze draden, verweven met schelpen en ander (afval) materiaal, spoelen regelmatig aan op het strand (mosselslingers). Door het teveel aan CO2 in onze atmosfeer en oceaan, wordt het zeewater almaar zuurder. Dat maakt dat de hechtdraden van mosselen zwakker worden en de mossellijm minder goed werkt. Wetenschappers voorspellen dat de mosselbanken hierdoor vaker door stormen kapotgeslagen kunnen worden.
83205-byssusdraden-mossel_Franky-Bauwens_1200.jpg
Kwetsbare mosselbanken
Mossellarven dwalen in het begin van hun leven een 3 tot 6-tal weken rond in het water. Op plekken waar voldoende voedsel is, kunnen mossellarven zich massaal vestigen. Op deze manier ontstaan mosselbanken. Mosselbanken zijn kwetsbaar. In de Waddenzee werden de meeste oude banken opgevist door de mosselvissers. Die schrapen de banken af om jonge mosseltjes te verzamelen. Ze noemen dat mosselzaad en gebruiken het om mosselen te kweken op de mosselpercelen. Volgens de vissers zijn veel banken ook verdwenen door stormen. Tegenwoordig is de mosselzaadvisserij niet meer overal toegestaan. Het mosselzaad voor de kweek verzamelt men tegenwoordig steeds meer met mosselinvanginstallaties.
Japanse oesters
De komst van de Japanse oester naar de Waddenzee werd lang als een bedreiging gezien voor mosselbanken. Japanse oesters filteren immers grote hoeveelheden water op zoek naar plankton, waaronder ook larfjes van andere schelpdieren. Ze nemen ook meer ruimte in beslag. Op korte tijd zijn veel mosselbanken in de Waddenzee veroverd door Japanse oesters. Biologen waren bang dat de mossel en andere schelpdieren zeldzamer zou worden door de hogere concurrentie met Japanse oester. Waardoor ook de schelpdier-etende vogels, zoals de eidereend en de scholekster, het moeilijk zouden kunnen krijgen. Nu blijkt echter dat de wat oudere oesterriffen een heel geschikte ondergrond zijn voor mosselen en dat de twee soorten prima samen kunnen samenleven. Zo zijn al op veel plekken gemengde schelpdierbanken ontstaan.
Mossel met friet
Mosselen met friet maken deel uit van de Belgische culinaire traditie. Het gaat dan vooral om de gewone mossel die gekweekt wordt in Nederland, maar een deel komt ook rechtreeks uit Ierland, Spanje en Chili. Nederlandse mosselboeren halen hun broed niet altijd uit Nederlandse wateren, maar kweken ook jonge mosselen op afkomstig uit het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Frankrijk, Duitsland, Denemarken of Zweden. In Nederland worden mosselen vooral in bodemcultuur gekweekt op voedselrijke 'mosselpercelen' in de Oosterschelde en Waddenzee. Elders kweekt men mosselen in hangcultuur.
mosselen-eten_VLIZ-Leontien-De-Wulf_1200.jpg
Waar cultuur en natuur samengaan
De Nederlandse mosselkweek in de Waddenzee en Oosterschelde is belangrijk voor de visserseconomie. Maar de mosselen zijn ook nodig om het gehele mariene voedselweb goed te doen functioneren: mosselen een belangrijke voedselbron voor allerlei kust- en zeevogels (scholeksters, meeuwen en eidereenden), maar ook voor krabben, slakken en zeesterren.
Om mosselzaad te mogen opvissen en invangen, en om mosselen te kweken is in Nederlandse wateren een vergunning nodig. De Natuurbeschermingswet uit 1998 stelt dat er altijd voldoende mosselen moeten overblijven voor de vogels en de mosselbanken intact moeten blijven. Mosselbanken zijn in hun omgeving ook belangrijke ecosysteembouwers en structuurvormers. Daarom zijn mosselbanken ook opgenomen in de OSPAR-lijst van bedreigde en achteruitgaande soorten en habitats.
Mosselen en hun medebewoners
Binnenin de levende mossel zoeken erwtenkrabbetjes bescherming. De mosselen zelf kunnen begroeid zijn met zeepokken, anemonen en poliepen, en het ‘zeekantwerk’ - een mosdiertje dat mooie kantwerkjes op de schelp maakt. Tussen de mosselen van een mosselbank leven dan weer muiltjes, zeesterren, kleine schaaldieren en grondels.
Binnenin de mossel vind je soms een parel. Witte pareltjes ontstaan doordat een zandkorreltje in het dier omgroeid raakt met paarlemoer. Blauwe pareltjes worden dan weer gevormd in de ruimte tussen het dier en de schelp.
Eten en gegeten worden
Mosselen zijn aangepast aan het leven in de getijdenzone. Als het water wegebt, sluit de mossel haar schelp. Met dit sluiten wapenen mosselen zich tegen uitdroging en tegen natuurlijke vijanden. Want krabben, zeesterren, scholeksters, eidereenden, meeuwen en platvissen lusten ook graag mosselen.
Als het zeewater opkomt en de mossel onderdompelt, openen de schelpen zich lichtjes en is het etenstijd. Het zeewater stroomt binnen via de instroomopening en passeert de kieuwen. Wat eetbaar is – plantaardig plankton – gaat van de kieuwen naar de darm en daarna uitgescheiden als ontlasting. Onverteerbaar materiaal gaat niet door naar de darm en wordt direct uitgescheiden als 'pseudo-uitwerpselen' ( niet via de darm gepasseerd). Op deze manier kunnen mosselen grote hoeveelheden slib uit het water filteren en vastleggen in en rond de mosselbanken.
Ziek door giftige algen
Wist je dat een mossel wel 50 liter water per dag kan filteren? Af en toe ontwikkelen er zich ook giftige microalgen in het zeewater, die mogelijk door de mossel worden opgenomen. Mensen die de mosselen eten reageren op het gif van deze microalgen. Na twee uur krijg je dan diarree, buikpijn en moet je soms braken. Er is dus niets mis met de versheid of de kwaliteit van de mosselen. Het zijn microalgen die de boosdoeners zijn.
In wateren waar mosselkwekers actief zijn wordt het water - en de aanwezigheid van giftige algen - nauwgezet in de gaten gehouden. In andere zones wordt dit niet gedaan en pluk je voor je eigen veiligheid dan ook best geen wilde mosselen. In België is het plukken van wilde mosselen zelfs bij wet verboden.