Glanzende tepelhoren
Verspreiding en habitat
De glanzende tepelhoren leeft van in Noorwegen tot in de Middellandse Zee. De soort komt algemeen voor op de bodem van de Noordzee, in grote dichtheden op enkele plaatsen langs de Nederlandse kust (tot 10 exemplaren per vierkante meter) en bij het Friese Front (tussen 10 en 50 exemplaren per vierkante meter). Hij heeft geen voorkeur voor een bepaalde bodemsoort: zand, slik of grind is allemaal goed.
Op het strand vind je meestal alleen de lege schelpen terug. Soms spoelen ze massaal aan, zoals wel vaker gebeurt in de zone tussen Den Helder en Hoek van Holland. Oudere schelpen krijgen dan weer een donkerblauw-grijze kleur. Alleen na een storm of na een vorstperiode tref je ze wel eens levend aan tussen de aanspoelsels op het strand. Vroeger waren glanzende tepelhorens een zeldzame strandvondst. Nu zijn ze dankzij zandsuppleties steeds vaker te vinden.
Herkenning
Verse exemplaren van de glanzende tepelhoren zijn beige met bruine streepjes verspreid over het ganse oppervlak. Donkerblauw-grijs gekleurde oudere schelpen van de glanzende tepelhorens zijn vaak op het strand te vinden. Heremietskreeftjes gebruiken ze graag als huisje voor hun weke achterlijf.
Sommige mensen durven tepelhorens al eens verwarren met alikruiken. Maar als je een tepelhoren omdraait, zie je naast de grote, halfronde mondopening in het midden van de schelp nog een klein gaatje. Dit noemt men de ‘navel’. Deze navel komt niet voor bij de alikruiken.
Naast de glanzende tepelhoren, kun je op onze stranden ook schelpen terugvinden van de grote tepelhoren. Deze gelijkt er veel op, maar kan veel groter worden. De glanzende tepelhoren wordt maximaal 1.5 centimeter groot, is wat minder bol, wat langgerekter met een iets spitsere top, en heeft een minder ronde navel dan de grote tepelhoren. Bij de glanzende tepelhoren sluiten de windingen mooi op elkaar aan, terwijl ze bij de grote tepelhoren meer trapsgewijs op elkaar volgen. Bij de grote tepelhoren sluit de mondrand onder een bijna rechte hoek aan op de laatste winding. Bij de glanzende tepelhoren gebeurt dat onder een hoek, mooi meelopend met de winding.
Eten en gegeten worden
Tepelhorens jagen op andere soorten tweekleppige schelpen, zoals platschelpen, zaagjes, nonnetjes, en strandschelpen. Daarbij boren ze met hun rasptong een gat in de schelp van hun prooi. Gaatjes geboord door een tepelhoren zijn gemakkelijk te herkennen. Ze zijn kegelvormig: breder aan de buitenzijde en smaller aan de binnenzijde van de doorboorde schelp.
strandvondsten-26-aangeboorde-Tere-platschel_Misjel-Decleer_1200.jpg
Eieren in geleikraagje
Glanzende tepelhorens zetten hun eieren af in halfronde, kraagvormige eiersnoeren op de zandbodem. Ze bestaan uit met zand aaneengekitte eicapsules, die elk 2 à 3 eieren tellen, en bijeengehouden worden door een stevige gelei verstrekt met zandkorrels. Eierkragen van de glanzende tepelhoren zijn een stuk kleiner en dunner dan bij de glanzende tepelhoren: tot 30 millimeter lang en 2,5 millimeter dik.